bn., bw. (1 v. ruimte en afstand: zich in de lengte uitstrekkende; zich vrij veel in de lengte uitstrekkende; 2 v. tijd: geruime tijd durende; 3 spraakk. volkomen; met volkomen klinkers);
1. de twee stukken zijn even lang; een lange slungel; een lange weg; hij viel, zo lang als hij was, op de grond; zegsw. het is zo lang als het breed is, ‘t maakt geen verschil; lang van stof zijn, langdradig; zij heeft een lange tong, zij is een kwaadspreekster; een lang gezicht zetten, misnoegd; hij vertelde het me lang en breed, zeer uitvoerig; zie adem, baan, breed, jacht;
2. de langste nacht (22 Dec.); lang slapen; het duurde langer dan ik dacht; ik heb het langst gewacht; een jaar lang, gedurende; hoe langer, hoe beter; ik had haar in (of: sedert) lang niet gezien;
3. lange klinkers; nog: bij lang niet zo, in de verste verte met; lang niet zo rijk als hij; lang niet slecht, vrij goed; Z.-N. het lang hebben, breed.