I. o., (soorten) lakken (oorspr. Sanskr. zegellak, vernislak, gomachtige stof bereid uit harsen en in verschillende kleuren voorkomende): een pijp lak; rode groene lak.
II. m. (lastering, valse beschuldiging, smet): op iem. een lak werpen, blaam, smet, vlek; lak II vermoedelijk = lak III.
III. (1 nonsens, fopperij; 2 maling), geslacht blijkt niet:
1. ‘t is maar lak, het heeft niets te betekenen;
2. ik heb lak aan je.
IV. lakh, o. (Brits-I. denkbeeldige geldswaarde van 100-duizend ropijen van ± ƒ 1.15).