I. v. krassen; schrap met een scherp voorwerp.
II. bn., bw.; krasser, meest - ;
1. sterk, krachtig, flink: een krasse grijsaard; hij is kras voor zijn jaren;
2. streng: een krasse maatregel;
3. zeer krachtig; sterk, overdreven: zich kras uitdrukken; dat is (toch wel al te) kras!
III. allitererende toevoeging bij kris.