Gepubliceerd op 11-11-2021

kous

betekenis & definitie

v. kousen; kledingstuk voor onderbeen en voet; (Z.-N.) spaarpot; (Z.-N.) vrouwspersoon; verg. babbelkous: zijden, wollen, sajetten kousen; op zijn kousen (lopen); zegsw. met de kous op de kop (ook wel: het hoofd) thuiskomen, niet slagen met de bijbet. v. schade, schande; een kous maken, geld oversparen; niet met kousen en schoenen in de hemel komen, niet zo maar; zie ook kousje en naadje.

< >