1 bn. (1 niet in beroering; bedaard; 2 niet ontsteld door gemoedsbeweging; in rust en evenwicht; 3 in andere toepassingen; vrij van onrust):
1 een kalme zee, niet onstuimig, woelig; kalm weer, stil; het kalme maanlicht, niet flikkerend of fel, zacht; pols kalm, niet versneld, normaal;
2 uiterlijk was zij kalm, niet opgewonden; kalm blijven bij (of: onder), zijn bedaardheid, zelfbeheersing niet verliezen; (blijf) kalm, wees (nu) kalm, vermaning tot personen, die zich opwinden; zo kalm als een zalm, doodkalm; kalm genot, genieting zonder hartstochtelijkheid;
3 een kalm leventje; handel: koffie kalm, de kopers en verkopers zijn niet gejaagd; een kalme dood, a) zonder doodsstrijd, b) zonder gemoedsstrijd; een kalme pret, zonder drukte, soms in dat lijkt me een kalm genoegen;
2 bw. (1 zonder heftige, drukke beweging; bedaard; 2 zonder opwinding; gemoedereerd; 3 niet haastig of gejaagd; 4 zonder stoornis; 5 ongemoeid, buiten zorgen):
1 alles liep even kalm af;
2 hij hield kalm zijn hoed op; laat hem kalm zijn gang gaan;
3 kalm antwoorden; kalm-aan doen;
4 de vooruitgang ging kalm in zijn werk;
5 later kalm leven ergens buiten.