Gepubliceerd op 11-11-2021

helm

betekenis & definitie

I.

1. m.-en, helmpje; vanridders, brandweerlieden: metalen, leren enz. hoofddeksel; bij krijgslieden: stormhoed; bij een duiker: omhulsel van het hoofd wegens gelijkenis met een vizierhelm: veren op de helmen; het vizier van de helm;
2. vlies over het aangezicht v. e. pasgeboren kind: zegsw. met de helm geboren zijn, a) met de gave der voorspelling; b) in Z.-N.: altijd geluk hebben.

II. v.; duingras inz. aangekweekt tegen zandverstuiving; Lat. calamagrostis arenaria; zandhaver.

III. m. (Z.-N. galm); helmen, helmde, heeft gehelmd (Z.-N.) galmen, weergalmen.

< >