I. v. grieten (verkorting van Margriet), zij is een boze griet, kwade vrouw; elkander geen Grietje (of: Mietje) heten (of: noemen), elkander geen kool verkopen, maar de dingen bij hun rechte naam noemen.
II. v. grieten (appel; verg. aagtappel): de Zeeuwse griet.
III. m. grieten (grutto): de koekoek en de griet die leggen vóór half Juni niet.
IV. v. grieten (bijna ruitvormige platvis; Lat. rhombus laevis).
V. tw. (euphemisme v. God): grote griet!