I. v. -en, geultje (1 smal en diep water, smal kanaal van stromend water; diepe kronkelende beek; 2 diep gedeelte v. e. vaarwater; nauwe doortocht tussen twee banken; 3 smal afvoerkanaal; 4 smalle gleuf in vaste lichamen):
1. een onderaardse geul; het water stroomt door geulen in de schorren in en uit;
2. betonning der (vaar)geul;
3. het gesmolten gloeiende ijzer loopt door een in het zand uitgespaarde geul; 4. een geul voor elektrische kabels; holle groeven en geulen der kiezen;
II. v. (in Z.-Limburg: naam v. e. riviertje): Houthem aan de geul.