Gepubliceerd op 11-11-2021

generen

betekenis & definitie

I. gegeneerd (Fr. gêner: hinderen, storen; dwang aandoen; ongemak opleggen): hij voelde zich gegeneerd, niet op zijn gemak; iem. generen; ik geneer toch niet? dat geneert me; refl. z. generen, verlegen zijn met zijn figuur, zich niet op zijn gemak voelen: geneer je niet, ga je gang, doe of je thuis bent. (g = zj);

II. generen, zich, geneerde zich, h. zich geneerd (1 de kost winnen [met moeite]; 2 bij uitbr. zich behelpen):

1. zich met visvangst generen; 2. zich generen met hetgeen men heelt. (g = g).

< >