Gepubliceerd op 11-11-2021

gemakkelijk

betekenis & definitie

I. bn. (1 zijn gemak zoekende; op zijn gemak gesteld; 2 gemak [in bet. 1] opleverende; geriefelijk; 3 geen inspanning kostende; licht te doen, te begaan, te leren, te behalen enz.; 4 handelbaar, zich gewillig schikkende inz. met een ontkenning):

1. de man begint wat gemakkelijk te worden;
2. een gemakkelijke zieke-stoel; een gemakkelijk leven(tje), vol gemak en rust; maak het u gemakkelijk; een gemakkelijke houding;
3. het valt mij gemakkelijk; een gemakkelijke weg, som, les, overwinning; het zich gemakkelijk maken, iets luchtig opnemen, zich gemakshalve weinig moeite geven;
4. hij is niet zeer gemakkelijk, als hij kwaad wordt:

II. bw. (1 rustig, kalm, behaaglijk; geriefelijk; 2 zonder bezwaar of moeite; 3 lichtelijk): 1. gemakkelijk liggen; gemakkelijk ingericht; 2. dat is gemakkelijk te doen;

3. niet gemakkelijk ergens afkomen.

< >