Gepubliceerd op 11-11-2021

geer

betekenis & definitie

I. v. geren, geertje (1 spitstoelopende, wigvormige strook doek; inz. smal toelopende baan in een rok; tong; scheepst. stuk doek, dat men aan een zeil zet, om dit van onderen te verbreden; 2 de schuinse of scheve zijde van een gebouw, een kamer of een stuk land): 1. een rok met geren;

2. die kamer heeft een geer; deze akker ligt met een geer aan de oostzijde;

II. m. (Z.-N. begeerte, lust).

< >