Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie W
- weerbarstig
- weerbericht
- weerboompje, weerbloempje
- weerbots
- weerdruk
- weerga
- weergaas
- weergal
- weergalm
- weergalmen
- weergaloos
- weergeld
- weerglans
- weerglas
- weerhaak
- weerhaan
- weerhanerij
- weerhouden
- weerhuisje
- weerkaatsen
- weerkant, wederkant
- weerklank
- weerklinken
- weerkracht
- weerkrachtig
- weerkunde
- weerkundig
- weerleggen, weerlegging
- weerlicht
- weerlichten
- weerlichts
- weerloos
- weermacht
- weermiddelen
- weerom
- weeromkomen
- weeromreis
- weeromstuit
- weeromzien
- weeroog
- weerpijn
- weerplicht
- weerprofeet
- weers
- weerschijn
- weerschijnen
- weersgesteldheid
- weerskanten
- weerslag
- weersmaak
- weerspannig
- weerspiegelen
- weerspiegeling
- weerspreken, weerstaan
- weerstand
- weerstandskas
- weerstandsvermogen
- weerstreven
- weerstuit
- weersverandering
- weerszijden
- weertafel
- weertij
- weervaren, weervinden
- weervis
- weervoorspeller
- weerwil
- weerwolf
- weerwoord, weerwraak
- weerzien
- weerzijds
- weerzin
- wees
- wees-gegroet
- weesboom
- weeshuis
- weesje
- weesjongen
- weeskamer
- weeskind
- weesmeester
- weesmeisje
- weesmoeder
- weesvader
- weet
- weetal
- weetgierig
- weetgraag
- weetje
- weetlust
- weetniet
- weeuw
- weeuwenaar
- weeuwenaarspijn
- weeuwplant
- weeuwtje
- weg
- wegaardsblad
- wegblijven
- wegbrengen