Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie W
- weizak
- wekelijk
- wekelijks
- wekeling
- weken
- wekken
- wekker
- wekkeren
- wekkerklok
- wekstem
- wel
- wel is waar
- welaan
- welbearbeid
- welbebouwd
- welbegrepen
- welbehaaglijk
- welbehagen o. (goedvinden, welgevallen; genoegen, lust): in dat kind heb ik mijn welbehagen
- welbeklant
- welbemand bn. (met een goede bemanning): een welbemand oorlogsschip
- welbemind
- welberaamd
- welberaden
- welbereid
- welbespraakt
- welbesteed
- welbewaakt
- welboot
- weldaad
- weldadig
- weldadigheid
- weldadigheidsbazaar
- weldenkend
- weldoen
- weldoener
- weldoordacht
- weldoortimmerd
- weldoorvoed
- weldra
- Weled
- weledel
- Weledelgeb
- Weledelgestr
- weleens
- weleer
- Weleerw
- weleerwaard(e)
- Welfen
- welfsel
- welgaan
- welgat
- welgeaard
- welgeboren
- welgebouwd
- welgedaan
- welgekomen
- welgelegen
- welgelijkend
- welgelukken
- welgelukkig
- welgelukzalig
- welgemaakt
- welgemanierd
- welgemeend
- welgemoed
- welgemutst
- welgeschapen bn. (naar behoren gevormd; zonder lichaamsgebreken): een welgeschapen kind
- welgesteld
- welgesteldheid
- welgetroffen
- welgevallen
- welgevallig
- welgevormd
- welgezind
- welhaast
- welhebbend bn. (gegoed, welgesteld): het zijn welhebbende lieden, bemiddeld
- welig
- weligheid
- welijzer
- welingericht
- welk, welke
- welken
- welkom
- welkomst
- welkomstgroet
- welkomstlied
- welkomthuis
- wellen
- welletjes
- wellevend
- wellevendheid
- wellicht
- welling
- welluidend
- welluidendheid
- welluidendheidshalve
- wellust
- wellusteling
- wellustig
- welmenend
