Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie P
- pindakaas
- Pindarus
- Pindus
- pinegel
- pingel
- pingelaar
- pingelen
- pingo
- pingpongspel
- pinguïn
- pinhelm
- pink
- pinkelen
- pinken
- pinker of pink
- pinkeren
- pinkers
- pinkogen
- Pinkster
- Pinksteravond
- pinksterbloem
- Pinksterdag
- Pinksterdinsdag m. Pinksterdinsdagen (Dinsdag na Pinksteren): Pinksterdinsdag heet ook wel Pinksterdrie
- Pinksteren
- Pinksterfeest
- Pinksterkroon
- Pinkstermaandag
- pinksternakel
- pinksterroos v. pinksterrozen (pioen)
- Pinkstervacantie
- Pinkstervreugde
- Pinkstervuur
- Pinksterweek v. Pinksterweken (de week, beginnende met Pinksterzondag)
- Pinksterzondag
- pinkstier
- pinkvaars
- pinnemuts
- pinnen
- pinsbek
- pinsen
- pint
- pinten
- pinter
- pinxit
- pioen
- pioenroos
- pion
- pionier
- pionieren
- pionieroos
- piot
- pip
- pipa
- pipet
- pippeling
- pips
- piqué
- pique-nique
- piraat
- piramidaal, pyramidaal
- piramide
- pirouette
- pirouetteren
- pis-aller
- pisang
- piscicultuur
- piscine
- pissebed
- pistache
- pistacheboom
- piste
- pistole
- pistolet
- piston
- pistonist
- pistool
- pit
- pitchpine
- piteus
- pithecanthropus erectus
- pithon
- pitjes
- pitjitten
- pitoor
- pitriet
- pitrieten
- pitse
- pitsen
- pitser
- pitsjaar
- pitsjaren
- pitten
- pittig
- pittigheid
- pittoresk
- pitvis
- pitvrucht
- piu
- pixis
- pizzicato
