Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie Z
- zielsbedroefd
- zielsblij(de)
- zielsgenoegen
- zielskracht
- zielskwelling
- zielsleed
- zielsliefhebben
- zielsrust
- zielsveel
- zielsverdriet
- zielsverhuizing
- zielsvermogen
- zielsverrukking
- zielsverwanten
- zielsvriend
- zielsziekte
- zieltogen
- zieltogende
- zielverheffend
- zielverkoper
- zielverkwikkend
- zielzorg
- zielzorger
- zien
- ziende
- zienderogen
- ziener
- zienersblik
- zienersoog
- zienlijk
- zienswijs, zienswijze
- zier
- ziezo
- zift
- ziften
- zifter
- Zigeuner
- zigeunerachtig
- zigeunerin
- zigeunerleven
- zigzag
- zigzaglijn
- zigzags(ge)wijs, zigzagswijze
- zij
- zijaltaar
- zijberd
- zijbeuk
- zijd
- zijde, zij
- zijdeaap
- zijdeaapje
- zijdeachtig
- zijdecultuur
- zijdelings
- zijdemolen
- zijdemolentje
- zijden
- zijdenhemdje
- zijdenhoed
- zijdeplant
- zijderups
- zijdestaart
- zijdestof
- zijdestreep
- zijdeteelt
- zijdetwijnder
- zijdetwijnderij
- zijdeur
- zijdevlinder
- zijdewee
- zijdewever
- zijdeweverij
- zijdewinkel
- zijdeworm
- zijdgeweer
- zijg
- zijgang
- zijgen
- zijkamer
- zijkanaal
- zijl
- zijlaan
- zijlicht
- zijlijn
- zijlinie
- zijlvestenij
- zijlvester
- zijlvestershuis
- zijlwaarder
- zijmagen
- zijmuur
- zijn
- zijnent
- zijnenthalve
- zijnentwege
- zijnentwil, (om) zijnentwil
- zijp
- zijpad
- zijpen
- zijreden