Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie O
- ongeregeld
- ongeregeldheid
- ongerekend
- ongerept
- ongerief
- ongeriefelijk
- ongeriefelijkheid
- ongerijmd
- ongerijmdheid
- ongeronnen
- ongerust
- ongeschikt
- ongeschoeid
- ongeschokt
- ongeschonden
- ongeschoold, bn. (niet geschoold): met ongeschoold personeel moeten werken, niet geroutineerd; ongeschoolde arbeider, die geen vak geleerd heeft b.v. een bootwerker
- ongeschoond
- ongeschoren
- ongeslagen
- ongestadig
- ongestadigheid
- ongesteeld
- ongesteld
- ongesteldheid
- ongestoffeerd
- ongestoord
- ongestraft
- ongestudeerd
- ongestuim
- ongetekend
- ongetemperd
- ongetrouw bn. (niet getrouw, ontrouw)
- ongetrouwd bn. (niet gehuwd): ongetrouwd gebleven
- ongetwijfeld
- ongeval
- Ongevallenwet van 1921
- ongevallig
- ongeveer
- ongeveinsd
- ongevoeglijk
- ongevraagd
- ongewassen
- ongewaterd
- ongewenst
- ongewerveld
- ongewijd
- ongewild bn. (ongewenst): uw tegenwoordigheid is ongewild
- ongewillig
- ongewis
- ongewis(se)
- ongewoon
- ongewoonte
- ongewraakt
- ongezegeld
- ongezeglijk
- ongezellig
- ongezien
- ongezind
- ongezocht
- ongezond
- ongezouten
- ongezuurd
- ongod
- ongodist
- ongodisterij
- ongunst
- ongunstig
- onguur
- onhandelbaar
- onhandig
- onhebbelijk
- onheil
- onheilig
- onheilsbode
- onheilsdag m. onheilsdagen (dag van onheil)
- onheilspellend
- onherbergzaam
- onherroepelijk
- onherstelbaar
- onheuglijk
- onheus
- onheusheid
- onhistorisch
- onhoffelijk
- onhollands
- onhoudbaar
- onhuiselijk, onhuislijk
- onjuist
- onjuistheid
- onjuridisch
- onkennelijk
- onklaar
- onkosten
- onkreukbaar
- onkruid
- onkuis
- onkuisheid
- onkunde
- onkundig
- onland