Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie G
- goedheid
- goedheilig
- goedhouden, zich
- goedig
- goedjonstig
- goedkennen
- goedkeuren
- goedkeurend
- goedkeuring
- goedkoop
- goedlachs
- goedleers
- goedleven
- goedmaken
- goedmaking
- goedmoedig
- goedmoedigheid
- goedpraten
- goedrond
- goedschiks
- goedsheugdig
- goedsmoeds
- goedspreken
- goedvinden
- goedwillig
- goedzak
- goëet
- goeierd
- Goël
- goele
- goelijk
- goeman
- goeni
- goenoeng
- goenoeng api
- Goenoenger
- goeroe
- goeste
- goesti
- goesting
- Goethe
- goëtie
- goffer, gofferd
- goï
- goïm
- gok
- gokken
- gokker
- golem
- golf
- golfbreker
- golfclub
- golfdal
- golflengte
- golflijn
- golfslag
- golfspel
- Golfstroom
- Golgotha
- Goliath
- Golok
- golven
- golving
- golzen
- gom
- gomachtig
- Gomarist
- gomboom
- gomelastiek
- gomhars
- gomlak
- gomlastiek
- gomlastieken
- gommen
- gommeux
- gompie
- gondel
- gondelier
- gondellied
- gondelstad
- gonfalon
- gonfaloniere
- gong
- gongslag
- gonio
- goniometer
- goniometrie
- goniometrisch
- gonje
- gons
- gonst
- gonzen
- goochelaar
- goochelarij
- goochelbeker
- goochelen
- goochelkunst
- goochelspel
- goochelstuk
- goocheltas
