Gepubliceerd op 11-11-2021

enkel

betekenis & definitie

I. m. enkels (ontl. gewricht, dat de voet met het been verbindt; knokkel ter weerszijden van het onderbeen boven de voet; deel der kous om de enkel).

II. bn. en telw. (1 niet dubbel, niet samengesteld; 2 niet meer dan één; 3 nauwelijks meer dan één; 4 weinig in getal; 5 zonder meer):

1. enkele bloemen, met één rij bloemkroon- of bloemdekbladeren; enkele standaard, muntstelsel, waarbij óf alleen gouden óf alleen zilveren standpenningen voorkomen; zie monometallisme;
2. een kamer, verlicht door een enkele kaars; een enkele handschoen;
3. nog een enkel woord;
4. enkele uren, dagen, enige;
5. op het horen van de enkele naam van dezen onmens rilde hij; nog: Z.-N. een enkele frank, een stuk van één frank; Z.-N. enkel geld, pasmunt.

III. bw. (alleen, slechts, louter): ’t is enkel onwil;

< >