Gepubliceerd op 11-11-2021

broeder

betekenis & definitie

m. broeders, broederen, broedertje (1 mannelijk kind, in betrekking tot andere kinderen van dezelfde ouders; 2 kloosterling, die de priesterwijding niet ontvangt: lekebroeder, kloosterbroeder; 3 lid ener congregatie, waarvan de leden de priesterwijding niet ontvangen, maar kloostergeloften afleggen en zich wijden o. a. aan onderwijs, ziekenverpleging enz.; 4 geloofsgenoot; lid ener christelijke gemeente of gezindte, inz. ener rechtzinnige Protestantse sekte; 5 medelid v. e. genootschap; laagste rang bij sommige ridderorden; 6 iem., die hetzelfde beroep uitoefent, tot dezelfde kring behoort; 7 borst, kerel, vent; 8 zekere koek):

1. mijn oudste broeder, meestal broer; het zijn broeders;
2. e broeder-portier van het Franciscaner klooster;
3. de school der broeders; de broeders van Johannes de Deo;
4. geliefde broeders en zusters; de Moravische broeders;
5. Br. . . . N., lid der vrijmetselarij; broeder van den Nederlandsen Leeuw;
6. kunstbroeder, wapenbroeder;
7. een vrolijke broeder, verg. drinkebroer;
8. de broeder in een ijzeren pot gaarstoven; z. broedertje; nog: O.-I. onze bruine broeders, inlanders; zegsw. hij is de ware broeder ook niet, is ook niet, dien we moeten hebben.

< >