Gepubliceerd op 11-11-2021

boven

betekenis & definitie

I. vz. (hoger dan iets anders): Maastricht ligt boven Roermond, stroomopwaarts; een onweder hangt boven de stad; ten N. van: Holland boven het IJ; boven de poort staat; hij staat (ver) boven ons, a) is (verreweg) onze meerdere, b) wij zijn aan hem ondergeschikt; zij is boven de 50, onder dan; boven en behalve wat hij reeds naar binnen had gespeeld; met een bijw. het klonk boven alles uit; z. de zn. en ww. voor zegsw. met boven.

II. bw. het ligt boven op zolder; zij is boven; naar boven gaan, a) de trappen op, b) O.-I. in de bergen; naar boven kijken, omhoog; een moeielijkheid te boven komen, overwinnen; dat gaat alle beschrijving te boven, overtreft; van a) van omhoog fig. v. God, b.v. alle zegen komt van boven; b) de trappen af; van naar beneden; van boven tot onder; van boven was het dik; zoals ut supra, als reeds gezegd; alles gaat het onderste boven.

< >