v. boodschappen (1 voor anderen of voor zich zélf te verrichten bezigheid van allerlei aard [inkopen doen, bestellen, brieven bezorgen enz.], waarvoor men zich ergens heen moet begeven; 2 mondeling of schriftelijk bericht; tijding, mededeling):
1. boodschappen doen, verrichten; zegsw. een kind om een boodschap sturen, a) een halve maatregel, b) een lage kaart of troef uitspelen, terwijl men nog een hogere heeft; een grote, kleine boodschap doen, zijn gevoeg;
2. boodschappen te bezorgen hiernaast; zegsw. oppassen is de boodschap, is nodig; een Koninklijke boodschap, brief des Konings (of: der Koningin) aan de Staten-Generaal; een boodschap v. d. president v. Frankrijk; de blijde boodschap, het Evangelie; Maria boodschap, de (dag v. d.) verkondiging van Jezus’ geboorte aan Maria.