Gaffelantiloop - (Antilopa americana Ord.) onderscheidt zich van alle verwante soorten hierdoor, dat de holle horens gaffelvormig vertakt zijn en niet zooals bij de andere holhoornigen steeds doorgroeien, maar evenals het gewei der herten regelmatig, hoewel op geheel andere wijze, afgestooten en nieuw gevormd worden. De g. heeft in het algem. de gestalte van een krachtige antiloop; lengte ong. 1,5 m, waarvan 20 cm op den staart komt, 80 cm schouder- en ong. 90 cm kruishoogte.
Het haarkleed is zeer dik; op den hals en op het kruis verlengen zich de haren tot 7-10 cm hooge manen. De kleur is roest-isabellakleurig, de onderzijde wit.
De horens worden bij het mannetje 25-30 cm, bij het wijfje, als ze aanwezig zijn, 8-12 cm.De g. bewoont de prairiën van N. Amerika (tusschen 53 en 23° N.). Door de intensieve jacht en door ziekte bestaat gevaar voor uitsterven. Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit het korte, saprijke gras der prairiën, uit kruiden, mos en wellicht twijgen. De g. houdt van ziltig water en zuiver zout en men ziet haar daarom bij voorkeur in de buurt van zouthoudende plaatsen verblijven. Vgl. Antilopen.
Keer.