Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Fosses

betekenis & definitie

Fosses - 1°gemeente in de prov. Namen, ten Z.W. van Namen; opp. 2 081 ha, ruim 3500 inw., grootendeels Kath.; landbouw; hard- en kalksteen.

Merkwaardigheden: kerk met toren uit 10e eeuw, doopvont (12e eeuw), koorstoelen (16e eeuw).2° Voormalig Benedictijner klooster in de Belg. prov. Namen, gesticht door den H. Foillanus, waarschijnlijk met de hulp van de H.H. Itta en Gertrudis, in de tweede helft der 7e eeuw op 18 km ten Z.W. van Namen. Waarschijnlijk werd er de regel van den H. Benedictus gevolgd. Het werd door de Noormannen verwoest, maar wordt later in de 10e eeuw opnieuw vermeld als „abbatia” of abdij. Waarschijnlijk werd het klooster in een kapittel veranderd ten tijde van bisschop Notger (✝ 1008). In 1796 schafte de Fr. Revolutie het kapittel af en seculariseerde de goederen. De collegiale kerk en enkele huizen van kanunniken zijn bewaard gebleven. De kerk dagteekent van de 18e eeuw, maar toren en crypte zijn Romaansch.

Lit.: E. Michel, Abbayes et Monastères de Belgique (Brussel 1923); Ch. Kairis, Notice hist. sur la ville de F. (Luik 1858); L. v. d. Essen, Etudes sur les Vitae des Saints mérovingiens (Leuven 1907).

De Schaepdrijver.Fossiel

1° F., ook versteeningen of petrefacten genaamd, zijn resten of sporen van organismen, die vóór het tegenw. geologische tijdvak (Holoceen of Alluvium) geleefd hebben. De naam werd in dezen zin het eerst in 1802 door Lamarck gebruikt. De conserveering van organismen, de fossilisatie, heeft slechts onder speciale omstandigheden plaats. Daarbij hebben organismen met harde deelen (geraamten, schalen) de beste kansen. Dat ook zachte deelen bewaard blijven gebeurt bijv. door invriezing in landijs, zooals de Mammoeth- en Rhinoceroscadavers uit den IJstijd in Siberië, of door omhulling met natuurlijk asphalt (Galicië). In alle details zijn kleine organismen, insecten, bewaard in barnsteen. De harde deelen, welke uit kalk bestaan (schalen van weekdieren, stekelhuidigen en de skeletten van koralen), blijven dikwijls onveranderd bewaard. Beenderen van werveldieren verliezen hun vet en lijmgehalte, de tallooze holten worden meestal door in water opgeloste stoffen, als kalk of kiezelzuur, opgevuld. Soms verdringen deze geleidelijk de oorspronkelijke substantie geheel, zooals bij verkiezeld hout het geval is. Bij inkoling, een oxydatieproces met beperkte toetreding van lucht, worden planten tot turf, bruinkool en steenkool gefossiliseerd.

De studie der f., de palaeontologie, verschaft niet alleen een inzicht omtrent de ontwikkeling van het leven op aarde en het ontstaan van de tegenwoordige verspreiding der organismen, maar zij verschaft als hulpwetenschap van de geologie het middel om den relatieven ouderdom der aardlagen vast te stellen. Hebben organismen een beperkten tijd geleefd en hebben zij zich in dien tijd over een groote uitgestrektheid kunnen verspreiden, dan zijn hun overblijfselen karakteristiek voor dit tijdvak en spreekt men van gidsfossielen. Ook geven de f. de omstandigheden weer, waarin een bepaalde afzetting ontstond. Zoo bewijzen zoet-, brakwater- of zeeschelpen, dat in den tijd van de vorming der afzetting ter plaatse een rivier of meer, een kustzone of een zee geweest is. De voor elk milieu kenmerkende f. zijn faciesfossielen. Koralen bewijzen een ondiepe zee met warm klimaat, diepzee-organismen in gesteenten toonen een vroegere diepe zee aan, enz. Met fossiele planten kan men vroegere klimaatgordels reconstrueeren.

2° Fossiel noemt men resten of sporen van uit een vroeger geologisch tijdvak dateerende dingen. Fossiele regendroppels of windgolvingen in een gesteente zijn sporen van regen en wind uit een vroegeren tijd. Fossiel zeewater vindt men dikwijls in petroleumgebieden, waar in zandige lagen niet alleen petroleum, doch ook zoutwater aanwezig is, als restant van de zee, waarin zich de afzettingen vormden en ook de olieleverende diertjes geleefd hebben. Fossiele dalen zijn door een vroegere rivier of gletsjer gevormd en later dikwijls verlaten of door een kleinere rivier in gebruik genomen.

v. Tuijn.

< >