Condensor - De stoom der stoommachine wordt in den condensor tot water neergeslagen, hetzij direct door het inspuiten van koelwater (injectiecondensor), hetzij door afgekoelde pijpen in de stoomruimte of doordat stoom in pijpen door een afgekoelde ruimte wordt gevoerd (oppervlakcondensor). In beide gevallen ontstaat in den condensor een vacuum, waardoor de tegendruk in den stoomcylinder verlaagd en het arbeidsvermogen, afhankelijk van het verschil tusschen begin- en einddruk van den stoom, aanzienlijk verhoogd wordt.
In een goeden condensor kan de druk tot ⅛ atmosfeer worden verminderd.
Bij injectiecondensors onderscheidt men a) het gelijkstroomtype, waar stoom- en waterinlaat zich bij elkaar bevinden en stoom en water gedurende het afkoelingsproces in dezelfde richting vloeien, en b) het tegenstroomtype, waar de stoominlaat zich aan dezelfde zijde bevindt als de wateruitlaat. Het laatste type verdient de voorkeur, daar het intensiever en voordeeliger werkt.
Beukers.