Backere - Pieter de, in het Lat. Bacherius geheeten, Dominicaan, een der moedigste en vaardigste kampvechters voor het Katholiek geloof in de Nederlanden in de tweede helft der 16e eeuw.
Uitstekend godgeleerde, geducht contraversist, dichter in het Latijn, maar ook in het Nederlandsch; vooral machtig redenaar, die in Noord en Zuid nauwelijks zijns gelijke had. * 1516 te Gent, ♱ 20 Febr. 1601 aldaar. Herhaaldelijk prior in zijn orde, te Gent, Den Haag, Leuven, te Calcar nog van 1592—’96; vicarius van Holland, Friesland en Gelderland; tweemaal definitor bij de algemeene vergadering zijner Orde; sedert 1560 inquisiteur en als zoodanig geducht en gehaat bij de Calvinisten; in beeltenis verbrand te Gent door de factie van Hembyse (1577).
Hij gaf een heele reeks werken uit; in het Lat. werken van geloofsverdediging tegen Zwinglianen en Calvinisten, preeken over de epistels van de Vasten en de evangeliën van de Zondagen, een gebedenboek met gewijde gedichten, een verhaal van de „godsdienstige beroerten” (in Lat. hexameters); bezorgde een uitgave van de H. Barlaam en Josaphat. In het Ned. vertaalde hij „den Scilt des gheloofs” van zijn ordebroeder Jan van den Bundere (Gent 1557); gaf uit o.a.: Sommige vriendelijcke ende zeer hertelickc minnebriefkens tusschen de leerende ziele ende Alethia (Gent 1558; onder eenigszins gewijzigden titel, Gent 1566,1676(?), Brussel 1586; feitelijk vastenpreeken), een Hofken der Bedinghen (Leuven 1569); een Tractaat van het bidden (Gent 1599).
L i t.: Ant. Sanderus, De Gandavensibus eruditione claris (105); B. De Jonghe, Belgium Dominicanum (Brussel 1719, 78); Foppens, Bibl. Belgica (II Brussel 1719, 951); Ph. Blommaert, De Nederduitsche schrijvers van Gent (Gent 1861, 120).zieF. Mierlo.