Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

ONKERKELIJKHEID

betekenis & definitie

is een radicale vorm van ontkerstening. Ontkerstening kan gedefinieerd worden als de massale vervreemding en afval van het Christendom, welke kenmerkend is voor deze tijd en zich in alle landen van Europa manifesteert.

De radicale vorm bestaat hierin, dat een aanzienlijk deel van de bevolking niet meer tot enige kerkelijke gezindte gerekend wenst te worden. Een minder radicale vorm is de onkerksheid van degenen, die, tenminste nominaal, nog tot een kerkelijke gezindte gerekend worden, maar bijna alle contact met hun Kerk verloren hebben.De ontwikkeling van de onkerkelijkheid in NEDERLAND kan door middel van de publicaties van het Centraal Bureau voor de Statistiek gekend worden uit de volkstellingen seder 1879.

Kath. Prot. Zonder kerkelijke gezindte

1879 pct. pct. absoluut pct.
35.9 6I,5 12 253 0,31
1889 35,4 60,4 66 085 1,48
1899 35.1 60, 1 115 179 2,26
1909 35,0 56,9 290 960 4,97
1920 35,6 53,3 533 714 7,77
1930 36,4 45,6 1 144 578 14,43
1947 38,5 42,6 1 641 291 17,04
1899
1909 1920 1930 1947
8,7 11,2 21,5 27,0
17,0 23',2 35,9 43,0
7,2 21,3 41,2 54,4
0,6 5,4 37,8 54,0
11,8 13,0 23,1 23,5
13,6 22,1 38,8 37,0
17,7 21,2 40,4 46,2
3,6 4,6 11,3 13,0
12,8 II,3 24,0 25,0
3,3 4,8 IU7 13,4
9,2 11,8 21,9 26,3
1,8 2,7 6,1 7,4
5,5 8,3 17,6 19,6
2,4 5,5 11,6 13,9
3,6 8,1 16,4 17,7
9,2 17,1 28,5 34,2
11,8 21,7 34.4 45,2
27,0 37,o 50,2 50,2
26,5 38,3 50,5 53,5
5,3 8,4 16,5 21, 1
6,6 10,2 22,1 3L3
10,1 15,8 23,2 27,4
2,2 2,7 6,3 6,7
6,4 9,6 20,5 20,5

o,3 0,4 1,1 1,4

0,7 1,2 5,o 5,6
0,0 0,1 0,6 1,0
0,2 o,7 1,4

Deze percentages zijn echter een nivellering van zeer verschillende situaties.

Provincies en Percentage zonder kerkelijke gemeenten gezindte prov. Groningen 4,2 gem. Groningen 7,9 gem. Beerta 1,9 gern. Finsterwolde 1,8 prov. Friesland 6,9 gem.

Leeuwarden 4,3 gem. Pleerenveen 5,1 prov. Drente 1,2 gem. Assen 3,0 prov. Overijsel 1,1 gem. Enschede 1,7 prov.

Gelderland 0,9 gem. Arnhem 2,6 prov. Utrecht 0,8 gem. Utrecht 1,0 prov. Noord-Holland 4,5 gem. Amsterdam 5,9 gem.

Zaandijk 19,2 gem. Koog a.d. Zaan 15,6 prov. Zuid-Holland 1,7 gem. Rotterdam 2,2 gem. Den Haag 2,7 prov.

Zeeland 1,2 gem. Middelburg 3,3 prov. Noord-Brabant 0,2 gem. Eindhoven 0,2 prov. Limburg 0,0 gem. Maastricht 0,1 Vóór 1900 verkeerde de onkerkelijkheid nog in een beginstadium.

De provincies Friesland, Groningen en Noord-Holland nemen in die tijd reeds een uitzonderlijke positie in. In deze drie provincies, waar de onkerkelijkheid over de gehele lijn het hoogst is, liggen enkele gemeenten, waar nu meer dan de helft van de bevolking zonder kerkelijke gezindte is. Amsterdam, de Zaanstreek en in de twee noordelijke provincies het Oldambt, het Hogeland, De Bildt en de Z.O.hoek zijn het sterkst door de onkerkelijkheid aangetast. De algemene oorzaken hebben regionaal en plaatselijk een zeer verschillende uitwerking.

De onkerkelijkheid is ook sociaal sterk gedifferentieerd. In Amsterdam en Rotterdam was in 1947 de situatie in een aantal sociale groepen als volgt:

Percentage onkerkelijken Amsterdam Rotterdam van de bevolking 45,2 31,3 van de intellectuelen 45,9 33,3 van de arbeiders 57,6 39,2 van de industriearbeiders 59,3 39,7 van de chauffeurs en voerlieden 59,9 38,0 van de bouwvakarbeiders 60,9 40,3 van de sjouwers, haven-en transportarbeiders 61,6 44,7 Op een lager niveau vertoont Rotterdam hetzelfde beeld als Amsterdam. De onkerkelijkheid schijnt het sterkst te zijn onder de hogere intellectuelen, bepaalde groepen van de nieuwe middenstand en de arbeiders, met name de ongeschoolde arbeiders.

De toeneming der onkerkelijkheid is voornamelijk gegaan ten koste van de Ned. Herv. Kerk. Maar ook de Katholieke Kerk heeft, met name in de steden, aanzienlijke verliezen geleden, en er zijn tekenen, welke er op wijzen, dat zij een phase achter is in vergelijking met de Ned. Herv. Kerk, waar de onkerkelijkheid zich eerder gemanifesteerd heeft, en dat, terwijl er onder de Hervormden een zekere kentering is ingetreden, de onkerkelijkheid onder de Katholieken groeiende is.

Het bijzondere van de situatie in Nederland is, dat hier de ontkerstening de radicale vorm van de massale onkerkelijkheid heeft aangenomen, terwijl in de andere landen, waarover betrouwbare statistieken ter beschikking staan, de onkerkelijkheid veel geringer, maar de onkerksheid veel groter is. In West-Duitsland was in 1950 3,5 pct. van de bevolking onkerkelijk, in Oostenrijk in 1939 4,0 pct., in Zwitserland in 1941 0,8 pct., in Ierland in 1946 0,25 pct., in Canada in 1931 o,17pct., en ook in de Scandinavische landen schijnt de formele radicale onkerkelijkheid gering te zijn. Bij de verklaring van de onkerkelijkheid moet derhalve én aan de algemene ontkerstening én aan de bijzondere, radicale vorm hiervan in Nederland aandacht worden besteed.

De voorbereidende oorzaken van de massale onkerkelijkheid liggen in de ontkerstening van de wetenschap, de cultuur, het maatschappelijk leven in de voorafgaande eeuwen. Modernisme en socialisme hebben een stimulerende invloed uitgeoefend. De directe oorzaken moeten gezocht worden in de sociale veranderingen sedert de tweede helft van de vorige eeuw, met name in de tegenstelling tussen kapitalisme en industrieel proletariaat. Als samenvatting van een complex van oorzaken kan de overgang van de traditie naar de persoonlijke confrontatie worden aangewezen. Terwijl in vroeger tijden de volwassenwording en het levensverloop overheersend door de gemeenschap en de traditie werden bepaald, is nu de noodzaak van persoonlijke confrontatie en keuze veel sterker geworden. Velen, die uit de bodem der traditie ontworteld zijn, hebben echter niet de mogelijkheid van een persoonlijke confrontatie.

Men zij voorzichtig met de aanwijzing van bijzondere oorzaken, zoals industrialisatie, techniek, urbanisatie enz., als dé verklaring van de onkerkelijkheid. Een belangrijke oorzaak van de onkerkelijkheid ligt zonder twijfel ook in het kerkelijke leven en de traditionele vormen van zielzorg, welke niet op voldoende wijze aan de sociale veranderingen hebben beantwoord.

De oorzaken van de bijzondere onkerkelijkheid in Nederland moeten gezocht worden in de verhouding tussen Kerk en volk. Daar, waar de Kerk, protestants of katholiek, nog sterk het karakter van volkskerk vertoont, zoals in de Scandinavische landen en in Duitsland, zal niet gemakkelijk een grote onkerkelijkheid ontstaan, maar wel een verregaande onkerksheid. In Nederland is het karakter van volkskerk door de samenwoning van Protestanten en Katholieken en door de afbrokkeling van de Nederlandse Kerk grotendeels verloren gegaan. Dit karakter van volkskerk is nog wel aanwezig in NoordBrabant en Limburg.

Aantal Protestanten, Katholieken en onkerkelijken in percentage van de totale bevolking in Nederland tussen 1830 en 1947.

De cijfers van de volkstelling geven alleen maar de uiterlijkheid weer. Over de inhoud van de onkerkelijkheid is nog maar zeer weinig bekend. Er kan onProvincie Bevolking Aantal dominicanten Dominicanten in pct.

31 Dec. 1950 (bij benadering) van degenen, die tot

Zondagsplicht zijn gehouden Antwerpen 1 310 311 574 000 51,5 Brabant 1 832 603 620 500 39,9 daarvan arrondiss. Brussel 1 323 394 393 000 34.9 arrondiss. Leuven 323 864 173 000 62,8 arrOndiss. Nivelles 185 345 54 500 34:5 West-Vlaanderen I 009 842 620 000 72,2 Oost-Vlaanderen 1 231 328 539 000 5L5 Henegouwen 1 236 795 269 OOO 25,5 Luik 973 443 376 OOO 45,4 Limburg 485 519 330 OOO 8o,o Namen 359 038 192 OOO 62,9 Luxemburg 223 774 138 OOO 61,7 Totaal 8 653 653 3 658 500 49,6 daarvan Vlaamse land 4 360 864 2 236 000 60,2 Waalse land 2 969 395 I 029 500 40,7 Arrondiss. Brussel 1 323 394 393 000 34:9 derscheid worden gemaakt tussen degenen, die onkerkelijk zijn geworden, maar christelijke opvattingen en waarden hebben behouden en degenen, die zozeer het contact met het Christendom hebben verloren, dat de fundamentele noties verdwenen zijn (buitenkerkelijken). Dit kan een phaseverschil zijn tussen de eerste en de volgende generaties.

Hiermede gaat enigszins parallel het onderscheid tussen degenen, die de band met de Kerk hebben verloren, echter zonder dat hiervoor nog een andere levensbeschouwing in de plaats is getreden, en degenen, die zich een eigen levensbeschouwing op niet-christelijke basis hebben opgebouwd (communisme, humanisme). Het Humanistisch Verbond treedt in Nederland op als levensbeschouwelijk verband van de buitenkerkelijken.

De onkerkelijkheid wordt door niet-gelovigen gewaardeerd als een duidelijk symptoom van het naderend einde van het Christendom. Van gelovig standpunt wordt de onkerkelijkheid gezien als een zeer ernstige crisis en beproeving van het kerkelijke leven, welke oproept tot algemene verantwoordelijkheid en nieuwe apostolische vormen van zielzorg of tot vernieuwing van de bestaande.

BELGIË. Verstaat men onder „Katholiek" iemand die katholiek gedoopt is en zich katholiek blijft noemen, dan kan meer dan 90 pct. van België nog als katholiek worden beschouwd. De radicale geloofsafval en de strikte onkerkelijkheid zijn van beperkte omvang. Nauwkeurige bepaling der onkerkelijkheid is echter niet mogelijk daar in de volkstellingen de kerkelijke gezindte niet is opgenomen. Mgr. Charue, bisschop van Namen (Problèmes actuels de pastorale; directives pour le diocèse de Namur, blz. 3), beschrijft de situatie in zijn bisdom als volgt: De streken van Andenne, Auvelais, Gembloux en gedeelten van de dekenaten Couvin en Walcourt zijn de ontkerstening nabij; meer dan 50 pct., in sommige parochies zelfs meer dan 60 pct., is niet praktizerend.

Daarna volgen de overige dekenaten van de streek tussen Sambre en Maas en de grensstreken vande dekenaten Virton en Messancy. Uiterst rechts staan een aantal dekenaten in de Ardennen, waar het aantal niet-praktizerenden de 10 pct. niet of nauwelijks bereikt. Deze ontkerstening bestaat echter veel meer in onwetendheid en onverschilligheid dan in vijandigheid; men mag niet te spoedig besluiten tot volledige ontkerstening en verheidensing. Er blijft een „fond chrétien". De voorlopige resultaten van een onderzoek naar de vervulling van de Zondagsplicht over geheel België, zich uitstrekkend over de jaren 1946-1951, zijn door E. Collard gepubliceerd en in kaart gebracht (zie onder België).

Deze kaart van de Zondagspractijk wordt in grote lijnen aldus geïnterpreteerd. A. In drie gebieden is de Zondagspractijk in grote meerderheid bewaard gebleven:

1. In het westelijk deel van het Vlaamse land: West-Vlaanderen en een deel van Oost-Vlaanderen;
2. in het oostelijk deel van het Vlaamse land: Limburg, het oostelijk deel van de provincie Antwerpen en een deel van Vlaams Brabant;
3. in het Waalse land: de Ardennen, d.w.z. het zuid-oostelijk deel van de provincie Namen, bijna geheel de provincie Luxemburg en het zuidoostelijk deel van de provincie Luik. B. De practijk is geringer in de grote stedelijke centra, in de agglomeraties ontstaan door de kolen-, metaal- en textielindustrie, de steengroeven en de havens en in de omgeving van deze agglomeraties, waar een groot aantal industriearbeiders wonen. De Zondagspractijk is in het Vlaamse land hoger dan in het Waalse land.
B. V. L.

< >