(vər'zi:n) (verzag, heeft verzien)
I. 1. niet zien, voorbijzien : een drukfout -.
2. verkijken : die kans is -.
3. wedden : wat verzie jij eronder ?
4. munten : hij heeft het op mijn beurs -.
II. z i c h -
1. verkeerd zien.
2. zich vergissen.