(vər'armən) (verarmde, verarmd)
I. (heeft)
1. arm maken : schulden betalen verarmt niet. → arbeid.
2. uitbouwen, uitputten : een akker -.
II. (is)
1. arm worden : die familie gaat -.
2. verminderen, bederven : dat goed verarmt door het lang liggen.