('te:gən) (hield tegen, heeft tegengehouden)
1. beletten voort te gaan : water, een hollend paard –. Syn. →: belemmeren.
2. verhinderen iets te doen : zich door niets laten –. Syn. →: afhouden.
3. zich verzetten tegen : een huwelijk –.
4. duren : dat laken, antraciet houdt goed tegen.
5. langzaam verteren : rijst houdt niet tegen.