Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 18-02-2020

slak , weekdier

betekenis & definitie

I v. (-ken ; —je)

1. Eig. weekdier dat zich voortbeweegt met behulp van een aan de onderzijde gelegen spiermassa, en dat veelal een kalkachtige schroefvormig gewonden schaal heeft : de schaal, schelp of het huis van de -; de onderzijde van de heet schijf of zool; de voelhorens van een -; deis een voorbeeld van traagheid; de naakte heeft geen schaal, de hoornslak wel; de laat een slijmig spoor achter; zo vet als een -.→ Slakken.
2. Metf. [zaak met windingen als het huis van een slak] inrichting om de waterstand in een sluis te regelen.

< >