('sibbə) v. (-n) [Germ.] gezamenlijke bloedverwanten van een bepaalde persoon.
Sibelius Sibelius (si'be;lius) (Jan) Fins musicus, • 1865 ; komponeerde lymfonieén, liederen, mannenkoren enz.
SiberechU» ('si:bsrechts) (Jan) Vlaams schilder, 0 29 jan. 162? te Antwerpen, ging naar Londen en t 1703 (?) in Engeland; schilderde landschappen, in karakteristiek blauwgrijs, zilverachtig koloriet.
Siberië (si’be:ru) o. [kanaat Si&ir] het meest uitgestrekte noordelijk gedeelte van de * U.S.S.R. in Azië (I 2) 14 400 000 km2, 22 000 000 inw. Het bestaat uit drie gordels. In 't noorden de toendragordel, met mossteppen en moerassen, daarna de woudgordel of taiga, verder de landbouwstreek, waardoor de Transsiberische Spoorweg loopt, en waarbij zich de steppe aansluit. Een strook langs die spoorweg is in bouwland omgezet. Hoofdprodukten : goud, koper, steenkolen, ijzer, hout, pelswerk, graan, vis en vee. Siberië werd sinds de xvd* eeuw langzamerhand door de Russen veroverd.
Sedert 1600 is het een verbanningsoord. Na de Eerste Wereldoorlog werd het in verschillende autonome socialistische Sovjetrepublieken verdeeld die deel uitmaken van Groot-Rusland.