I.(rop) m. (-ben; -betje)
1. Eig. zeehond ; -ben slaan, vangen.
2. Mett. ervaren matroos : zeerob.
II. v. (-ben)
1. Eig. maag van grote vissen.
2. Mett. gretige maag : hij slokt alles in zijn -.
III v. [Ar.] vruchtenmoes.
Gepubliceerd op 04-02-2020
betekenis & definitie
I.(rop) m. (-ben; -betje)
1. Eig. zeehond ; -ben slaan, vangen.
2. Mett. ervaren matroos : zeerob.
II. v. (-ben)
1. Eig. maag van grote vissen.
2. Mett. gretige maag : hij slokt alles in zijn -.
III v. [Ar.] vruchtenmoes.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: