(pas-par'toe) m. (-s; -je) [Fr. ga overal door]
1. Algm. iets dat voor alles of voor velerlei doeleinden dient: neem een als het kleurloze woord „maken”, en zie hoe men dat achter allerlei substantieven plakt.
2. Inz.
a. sleutel die op allerlei sloten past. Syn. loper.
b. ring met aan de buitenkant verschillende horlogesleutels, zodat men er elk horloge mee kan opwinden.
c. rand van karton of papier om fot’s enz. in te plaatsen.
d. doorlopende toegangskaart: voor alle tentoonstellingen een hebben.
e. pas(je).