('pa:ri) [Fr. < Lat. par, gelijk]
1. bn. en bw. gelijk aan de daarop uitgedrukte nominale waarde : die fondsen staan (a, al, op) -; hij wilde de aandelen niet onder verkopen; dat stuk is nu beneden -, maar het zal wel weer hoger komen; de wisselkoers staat -, voor 100 stukken van de ene muntwaarde, geeft men 100 stukken van de andere muntwaarde; boven, onder -, boven, beneden de nominale waarde.
2. o. pariteit.