Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

omwoner m. (-s)

betekenis & definitie

1. [om I 1] omwonend persoon: de -s van België en Nederland zijn Duitsers en Fransen.

2. [om ter aanduiding van de andere zijde van een voorwerp dat men omkeert] bewoner van een punt van de aardbol dat op dezelfde breedte ligt, maar op tegenovergestelde lengte d. i. 180° in lengte verschillend: onze -s zijn de bewoners van de Aleoeten Eilanden.

< >