I. (’om) (stortte om, omgestort)
1. (heeft) omverstoten en op de grond storten : een kruik, een muur -.
2. (is) omvallen en op de grond storten : de koets stortte om.
II. (om’stortdn) (omstortte, heeft omstort) eromheen storten (3) : palen met beton -.