('ne:r) (stortte neer, neergestort)
I. (heeft) naar beneden storten, laten vallen : puin daar stort zich de waterval neer.
II. (is) 1. naar beneden gestort worden, vallen ; de brandende toren stortte neer; een -de plasregen.
2. omver-, neervallen : het paard stortte op de grond neer.