('losjəs) bw. los (II) inz.
1. (1): dat zit er maar aan.
2. (4): de lussen aanhalen.
3. (16): op een sola neervallen.
4. (19): ergens overheen glijden.
5. (20): de zaken opnemen; een daarheen geworpen woord.
Gepubliceerd op 30-06-2020
betekenis & definitie
('losjəs) bw. los (II) inz.
1. (1): dat zit er maar aan.
2. (4): de lussen aanhalen.
3. (16): op een sola neervallen.
4. (19): ergens overheen glijden.
5. (20): de zaken opnemen; een daarheen geworpen woord.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: