o. (-s)
I. Eig. pasmuntje in Nederland, ter waarde van twee stuivers of 10 cent: dat kost twee -s. Gez. de -s omkeren [om zich te bedenken of men ze uitgeven zal], spaarzaam, karig zijn: een - of stuivertje op zijn kant, het is wisselvallig of de wending is nog geheel onzeker of iets heel hachelijks; men weet niet hoe vreemd een rollen kan, men kan soms op een geheel onverwachte wijze tot een gewenst resultaat komen; van een maar tien centen kunnen maken, niet meer dan het mogelijke met zijn geld kunnen doen. -
II. Metn.
1. waarde van: de prijs is een -; een dweil van een-; geen -, niets.
2.mv.
a. Algm. geld: dacht je soms dat de -s op mijn rug wassen?
b. Inz. kleine bedragen: hij hoeft toch niet op de -s te gaan zien.