[wsch. ~ braam II]
I. Eig. blauwzwarte bes van een doornige plant met witte of rode bloemen, die vooral op de heide, in de duinen en langs de bosranden groeit : bramen plukken. -
II. Metn.
1. die plant (Rubus fruticosus).
2. Veroud. doornstruik.
Gepubliceerd op 29-06-2020
braam (bes)
betekenis & definitie