(’artu:r)
1. Keltisch-Britse held omstr. 500 n. K., die zijn koninkrijk met sukses tegen de Angelsaksen verdedigde.
2. Uitbr. mansnaam. Ook: Tuur.
Enc. In de fabel is Arthur de ideale ridder, die in Wales of in Cumberland een schitterende hofstoet hield. Twaalf van zijn edelste en dapperste ridders (o. a. Erik, Iwein, Lancelot, Parsival) plachten met hem om een ronde tafel aan te zitten (Ridders der ronde tafel). Om hem groeperen zich middeleeuwse berijmde Britse of Arthurromans. Onze Middelnederlandse Arthurromans (Lancelot, Merlijn, Ferguut) zijn er vrije bewerkingen of vertalingen van.