bn. en bw. (-er, -st)
I. Eig.
1. behoefte hebbend aan het nodige om te leven: -e mensen; - en rijk, iedereen; zo als Job. de straat, de mieren enz. zeer arm. Syn. armoedig, behoeftig, haveloos, minvermogend, nooddruftig, onvermogend. Tgst. bemiddeld.
2. Algm. behoefte hebbend aan
a. wat een bepaling zegt: aan geld, aan verstand, aan vrienden.
b. de nodige rijkdommen of grondstoffen: een land.
c. een grotere woordenschat: een -e taal.
II. Metn. [gevolg van I 1] ellendig, beklagenswaardig: een kind of schaap.