('af) v. (-en ; ...dinkje)
I. Eig. het afleiden inz.
1. (1) : een buis tot-van het water, van elektrische energie.
2. (5) een opstel onder veel vervaardigd. Syn. stoornis.
3. (8) de van een woord.
II. Metn.
1. wat afleidt inz. (6) : iemand enige bezorgen. Syn. ontspanning, uitspanning, verpozing, verstrooiing.
2. wat afgeleid is inz. (9) : het woord „koningin” is een van „koning”.