WYK OP ZEE, naar zijne gelegenheid dus genoemd, in onderscheiding van Wijk aan 't Duin, een Ambagt of Regtsban, nevens een Dorp van gelijken naame, in Noord Kennemerland, onder het Baljuwschap van Blois, ter plaatze alwaar het vaste Land der Provincie Holland op zijn smalst is, te weeten, tusschen de Noordzee en het Beverwijkermeir. Beuzelagtig, misschien, is de gissing van zommigen, die meenen dat Wijk zijnen naam zou ontleend hebben van het besluit van eenige bewooners van Haarlem en andere plaatzen, welke in den Landbouw of in den Koophandel geen genoegzaam bestaan kunnende vinden, zouden te raade zijn geworden, derwaards de wijk te neemen, met oogmerk om met de Visscherij in de Noordzee den kost te winnen.
Volgens de Lijsten van Verpondingen zou het Ambagt Wijk op Zee niet meer dan eenënveertig Morgens en twintig Roeden gronds beslaan. Het Dorp is reeds lang bekend geweest. Dus leest men, onder andere, dat, in den jaare 1489, Wijk door eenige Zeeroovers overvallen zijnde, hetzelve daar bij merkelijk nadeel leedt; wordende den Opgezeetenen eene brandschatting van driehonderd guldens afgeperst. De twee volgende mogen als opteekenenswaardige voorvallen worden te boek gesteld. In den Jaare 1531 wierdt alhier, in een zwaaren storm, tegen het strand opgespoeld een doode Walvisch. In zijne geheele lengte besloeg hij vijfënzeventig voeten.
Bij meeting bevondt men aan zijnen staart eene breedte van zestien voeten. Diergelijk een voorval gebeurde hier, doch thans met een leevenden Walvisch, op den twintigsten December des Jaars 1601. In zijne lengte besloeg het Waterdier ruim zestig, in zijne dikte zesëndertig, in de hoogte veertien voeten. De Bek besloeg eene wijdte van twaalf voeten.
Het Dorp Wijk bevat, naar de gelegenheid der Plaatze, een goed aantal Huizen. Volgens echte bescheiden was het getal, zints den Jaare 1632 tot honderd jaaren laater, van honderdveertien tot honderdnegenënvijftig Huizen aangegroeid. De Kerk, welke, bij haare stigting, aan den H. ODULPHUS wierdt toegewijd, was eertijds een aanzienlijk gebouw, van een hoog Koor voorzien, en met een sterken vierkanten Toren pronkende. Doch het agterste gedeelte is reeds voor lang ingestort. In den Jaare 1600 beriep men hier den eersten Leeraar ten dienste der Hervormde inwooneren. Hij is Lid der Klassis van Haarlem.
Wijk, hoewel, voornaamlijk, door Visschers bewoond, heeft, nogthans, eenen braaven Kunstenaar voortgebragt. Deeze was RYK AARTSZOON, gemeenlijk in de wandeling RYK MET DE STELT genaamd. Zijn Vader was een gemeen Visscher. RYK, in zijne jonkheid, het ongeluk hebbende gehad om zijn been te branden, viel in de handen eens onervarenen Wondheelers; welke hem dermaate mishandelde, dat zijn been moest worden afgezet, en een houten of Stelt daar van de plaats vervangen. In deezen ongelukkigen toestand veel ledigen tijd hebbende, beving hem eene zeer sterke trek tot de Schilderkunst, met grooten vlijt begon hij dezelve te beoefenen, eerst door middel van Houtskoolen, met welke hij den Schoorsteen en de witte Muuren begon te betrekken. Naderhand van elders eenig onderwijs hebbende bekoomen, maakte RYK zo groote vorderingen, dat op de Lijst der Kunstschilders zijner Eeuwe zijn naam wierdt aangeschreeven. Hij voerde ten zinspreuke: "Ik ben Rijk en Welgestelt"; doelende op zijnen naam RYK, en op zijnen Stelt, die hem in de plaats van een been verstrekte.
Zie ZOETEBOOM, Zaanlandsche Arkadia; AMPZING, Beschrijving van Haarlem.