Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Wouwerman (Philips)

betekenis & definitie

PHILIPS WOUWERMAN wierdt gebooren te Haarlem, in het Jaar 1620. Zijn Vader, PAULUS WOUWERMAN genaamd, was een Historie-Schilder, doch van geringe soort, en bij dezen was het, dat onze Kunstenaar de eerste beginzelen der Teken- en Schilderkunde leerde, gelijk hij van denzelven daar toe de eerste lust hadt ingezogen.

Doch binnen korten tijd zo verre gevorderd zijnde, dat hij de lessen zijns Vaders ontbeeren konde, ging hij op zijne eigene wieken drijven, zonder van iemand anders, zo verre bekend is, eenig onderwijs te hebben genoten.Gelukkig was het voor onzen Schilder, dat hij, bijna van den beginne af dat hij zijne kunst begeerde te oeffenen, zodanige Beschermheeren aantrof, welke zijn werk op den rechten prijs wisten te stellen, en tevens edelmoedig genoeg waren, om het zelve naa waarde te betaalen; hier door wierdt de ijver van den jongen Schilder ontstoken, en zijne vindingrijke geest meer en meer aangezet.

De voorwerpen, waar aan de Heer WOUWERMAN gewoonelijk zijnen arbeid besteedde, waren zeer verscheiden, en het verschil der tekening, orde en schikking van dezelfde voorwerpen zo onbegrijpelijk kunstig, en veelerlei, dat het de verwondering van de grootste kenners wegdroeg. Die munt bijzonderlijk uit in zijn Jagten, Pleisterplaatzen, Pikeurbaanen, Veldslagen, Stroperijen, Paardenmarkten, en wat dies meer zij; van welke het een kunststuk nimmer aan het ander gelijk is en waar in men, schoon honderd maalen veranderde, een aanmerkelijk verschil vindt, zelfs in de kleinste bijwerken, als Voorgronden, Boomen, Luchten, enz. Daarenboven wist hij alle zijne stukken zo verstandiglijk, en in den natuurlijken aart, te verbeelden, dat men met den eersten opslag zien kon, wat de beelden wilden zeggen, en, in het schikken van bijzondere gevallen, de zeldzaamste hartstochten zo konstiglijk uit te drukken, alsof hij dagelijks ooggetuige ware geweest van de ontmoetingen welke hij in het tafereel bragt. In zijne strooperijen, bij voorbeeld, en in de plonderingen van Boeredorpen en Gehuchten, beeldde hij den moordzugtigen moedwil der soldaaten, en den doodelijken schrik en vreeze der overrompelde Landlieden, zo natuurlijk af, dat de zielen der Aanschouwers, getroffen door de zo konstig naar het leven geschilderde rampen dier ongelukkigen, in dezelve deel namen, alsof zij in het midden dier treurspelen tegenwoordig waren.

Wij zullen ons niet ophouden met eene omstandige beschrijving te geeven van alle die heerlijke Tafereelen, welke door gantsch Europa verspreid, en bij de kenners in de hoogste achting zijn, maar liever het geene hem bijzonder raakt voorstellen, zo verre men met zekerheid dien aangaande iets uit den nacht van gissingen heeft weeten op te delven.

‘t Gaat zeer ongelijk omtrent de berigten van zaaken, die in het leven van zommige groote Mannen zijn voorgevallen. Van eenigen, schoon zeer beroemd, weet men dikwijls niets anders te ontdekken, dan dat zij leefden, uitmuntende zaaken voortbragten en stierven; van anderen, wier naamen naauwlijks verdienen der vergetelheit onttrokken te worden, zijn zelfs de kleinste beuzelingen bekend, die tot verveelens toe overal worden verspreid en aangehaald. Zo gaat het, de groote man, onverschillig of hij bij het gemeen eene luisterrijke vertooning maakt, houdt zich op in zijne kamer, en werkt in stilte tot nut der maatschappije en tot staaving van zijnen roem bij de verstandigen, terwijl de dwaas zich op het toneel der waereld rond laat voeren, en zijne achting poogt te vestigen op de tong van het praatziek gemeen.

Dus ging het ook met den grooten PHILIP WOUWERMAN. Sommige zeggen, dat hij zich in den echt begaf en eenen Zoon naa liet, welke zich ook in de Schilderkurst oeffende; en dat hij, bevreesd zijnde dat zich deeze, wanneer hij eenmaal van zijne schoone Tekeningen en Modellen meester zoude zijn, tot luiheid begeeven zoude, op zijn sterfbed beval, dezelve alle aan het vuur op te offeren, op dat zijn Zoon dus genoodzaakt zoude worden zelf te ijveren.

Andere, misschien even onzeker, spreeken van dien Zoon niet, maar stellen, dat hij in onmin leefde met zijnen Broeder PIETER WOUWERMAN, en dat hij dit beval gaf, dewijl hij niet wilde dat deeze schoone vruchten van zijnen ijver en kunst in deszelfs handen zouden vervallen.

Andere wederom beweeren, dat de reden, waarom onze Schilder geboodt alle zijne tekeningen nog bij zijn leven te verbranden, deze was, om dat zij niet de zijne, maar van andere meesters waren. Dit laatste schijnt de waarheid te zijn, doch op dat men de oorzaak, welke hier toe aanleiding heeft gegeeven, weeten moge, zullen wij dezelve een weinig van nader bij onderzoeken.

Wanneer de Gelukzon van PHILIP WOUWERMAN begon te rijzen, begon daarentegen die van VAN LAAR, welken men Bamboots noemde, en met groot regt onder de beroemdste Schilders tellen kan, te daalen, niet zo zeer om dat de kunst van den eersten zo verre boven dien van den laasten uitmuntte, maar om dat WOUWERMAN genoeg was vermogende vrienden te hebben, welke zijn werk wisten aan den man te helpen, daar de behoeftige Bamboots van alle Beschermengels ontbloot was. Deeze daar en boven in ongenade zijnde vervallen bij de Kunstkoopers, om dat hij zijne schilderijen niet voor eenen geringen prijs geeven wilde, zogten zij, zo veel mogelijk, dezelve te drukken, waar in zij, door het verheffen van WOUWERMAN, niet dan te wel voor den ongelukkigen Schilder slaagden.

Hier toe hadt veel aanleiding gegeeven, dat de Kunstkoo per JAN DE WIT aan VAN LAAR tweehonderd guldens hadt geboden voor een stuk van zijn maakzel, waar voor hem de Schilder, als schattende dat stuk grooter van waarde, bedankt hadt, en hem hadt afgewezen.

De Kunstkooper vertoornd wette zijn verstand om den Schilder deeze weigering betaald te zetten, en bestelde ten dien einde aan onzen WOUWERMAN een diergelijk voorwerp als het stuk van Bamboots bevatte. Het welk voltooid zijnde, bragt de Kunstkooper alle de Liefhebbers welke hij vinden kon ten huize van den Schilder, prijzende het tafereel van deezen verre boven dat van Bamboots, gebruikende dikwijls deeze woorden: “Zie daar, Heeren! dat is een stuk; men behoeft naar geene Roomsche Schilders te loopen,als men zulke kunst kan bekoomen bij de Nederlandsche Kunstschilders.” Waar door de achting van WOUWERMAN zeer veel aanwon, ten koste van den armen VAN LAAR, welke zich deeze vernedering zodanig aantrok, dat hij van hartzeer stierf.

Naauwelijks hadt de wraakgierige Kunstkooper gehoord, dat deze Schilder gestorven was, of hij begaf zich terstond naar het Sterfhuis, alwaar hij, voor eene geringe som, zich van alle deszelfs schetzen, teekeningen en prenten meester maakte, welke hij wederom vervolgens aan den Heer WOUWERMAN over deedt, die zich van dien schat meesterlijk wist te bedienen. En deeze waren nu die zelfde teekeningen, welke onze Schilder voor zijn sterven liet verbranden, op dat hem niemand van eenige dieverij, na zijn overlijden, zoude kunnen beschuldigen.

Onze Kunstenaar rekte ook zijnen levensdraad niet lang, als zijnde in den Jaare 1668, in het achtënveertigste zijns ouderdoms, overleeden, niet zonder door het geluk aanmerkelijk bevoordeeld te zijn; ’t welk blijkt uit het geene daaromtrent van hem verhaald wordt, als hebbende zijne Dochter, welke hij aan den Konst Schilder H. DE FROMANTJOU uithuwelijkte, eene bruidschat van twintigduizend guldens mede gegeeven.

Zie A. HOUBRAKEN, Schouwburg der Nederl. Konstschilders.

< >