SCHOLASTER. Eene aloude amptsbediening, te Utrecht, die, zints de verandering van den Godsdienst, hier te Lande, verdweenen is, doch waar van de naam nog stand houdt, om dat aan het voeren van denzelven nog eenige voordeelen zijn verknogt. Scholaster, ten tijde als de Bisschoplijke Kerk te Utrecht nog in weezen was, betekende zo veel als Bewindhebber of Opziener van een Kapittels-School.
In rang grensden zij aan de Kanunniken. Nog tegenwoordig koomen hunne inkomsten ’t naast aan die der genoemde Heeren. Meer dan eens nam men, in den aanvang der tegenwoordige Eeuwe, in overweeging, om dezelve, nevens de Proostdijen en Thesaurijen der Utrechtsche Kerke, ten voordeele van het gemeene Land des Stichts van Utrecht, te verkoopen. In den Jaare 1707 wierdt hier toe beslooten, en de Verkoop daadelijk volvoerd. Een inbreuk was dit besluit op het vermaarde Regeerings-Reglement van den Jaare 1674, door Prins WILLEM DEN III aan het Gewest gegeeven. Eigenaartig was het, uit dien hoofde, te verwagten, dat bij de herstelling van dit Reglement, in den Jaare 1747, deeze verkorting van het Stadhouderlijk gezag in aanmerking zoude genomen worden.
Volgens het gemelde Reglement, stondt de begeeving, zo wel van de Scholasterijen, als van de Proostdijen, Thesaurijen en Vikarijen, alleen en zonder eenige voorafgaande benoeming, eeniglijk aan den Stadhouder. Bij de verheffing van Prinse WILLEM KAREL HENRIK FRISO, wierdt dit Voorregt, van nieuws, aan de Stadhouderlijke waardigheid vast gemaakt.