Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HASSELAAR, GERARD

betekenis & definitie

GERARD Hasselaar, onzer dankzeggende naagedagtenisse waardig, om zijn bedrijf in den Zeeslag, bij Soulsbaai, onder den Admiraal DE RUITER, TEGEN De Verëenigde Fransche en Engelsche Vloot. Den Vaderlande dreigde thans de jongste nood; zou het behouden blijven, moest elk, naar vermogen, toeschieten.

Kragtdaadig werkte dit bezef op onzen GERARD HASSELAAR. ALS VRIjwillige nam hij dienst op ’s Lands Vloot. Zijn voorbeeld wierdt gevolgd door den Heer KOENRAAD VAN HEEMSKERK, ZOON VAn den Raadsheer JOAN VAN HEEMSKERK, EN JOAN BERG, REGTSGEleerde, Naardenaar van geboorte en goeden huize, doch thans Vaandrig onder de Amsterdamsche Schutterij. Behalven den dienst, welken zij, in eigen persoon, aan ’t Vaderland beweezen, ’s Lands Kas, zo veel hunne vermogens toereikten, van uitgaven willende verligten, hadden ze, voor eigen rekening, een zeker getal Matroozen aangenomen, welke onmiddelijk onder hun stonden. HASSELAAR HADT ’Er veertig, HEEMSKERK VIJFTIG en BERG ACHT MAn geworven. Die des eersten waren uitgestreeken met Engelsche Mutzen met rood, de tweede met diergelijke Mutzen met blaauw fluweel gevoerd.

Van die der acht overigen was de voering groen of graauw fluweel. Zij bevonden zich op onderscheidene Schepen. HASSELAAR HADT de Beschermer gekoozen, gevoerd bij den Kapitein DAVID SWEERTS OF SUERIUS. DUIDELIjk toonden ze, door hun gedrag, dat ze, met hunnen toestel, iets meer dan praalvertooning op het oog hadden. Als mannen, die ’t wel meenden met het Vaderland, vogten zij manmoedig, aan ’t hoofd hunner manschappen. Duur, egter, kwam deeze onverzaagde Vaderlandsliefde onzen Held te staan. Een vijandelijke Kogel, in ’t heetste van ’t gevegt, op hem geschooten, trof hem dermaate, dat hij zieltoogende nederstortte, en spoedig den jongsten adem uitblies. De twee overigen droegen ’er onbezeerd het leeven af. Hij liet twee Ouderlooze Dogtertjes na, welke hij gewonnen hadt bij wijlen zijne Echtgenoote, N. N. Dogter van HASSELAAR, (GERARD) BURGEMEester en Raad van Amsterdam.



HASSELAAR, GERARD (BURGEMEester en Raad van Amsterdam)

HASSELAAR, (GERARD) BURGEMEester en Raad van Amsterdam als mede, drie agter een volgende jaaren, Hoofdofficier der Stad, en eindelijk, wegens dezelve, afgevaardigd in het Kollegie van Gekommitteerde Raaden. In de laatstgenoemde hoedanigheid, wierdt hem een last opgedraagen, die hem op merkelijke moeite te staan kwam. Gekommitteerde Raaden, namelijk, geraaden vindende, onder andere, de Stad Naarden te versterken, benoemden, behalven den Heer JOAN ELEMAN, DIE Wegens Leiden in hunne Vergadering zat, den Oud-Burgemeester HASSELAAR, OM DAAr van een Ontwerp te maaken. De keuze viel op deeze Heeren, omdat zij, boven alle de andere Leden der Vergaderinge, daar toe meest bekwaam geoordeeld wierden. Van hunne bedreevenheid in Krijgszaaken, welke hier merkelijk te pas kwam, hadden ze onlangs eene proeve gegeeven, in ’t voorzien van ’s Lands Vloot van Geschut, Buskruid en andere behoeften; met zo veel ijvers en beleids hadden zij zich van dien post gekweeten, en tevens daar in zo veel eerlijkheids en spaarzaamheids vertoond, dat van den goeden uitslag des Engelschen Oorlogs, aan hun, voor een groot gedeelte, de eere gegeeven wierdt. Spoedig waren zij met hun Plan van Naarden gereed; ’t welk, vervolgens, door Gekommitteerde Raaden zijnde goedgekeurd, door den Heer HASSELAAR AAN BURgemeesteren van Amsterdam wierdt open geleid, om daar op hunne aanmerkingen mede te deelen.

Op hunne bewilliging volgde de bepaaling van eenen dag, op welken het Werk openlijk zoude worden aanbesteed. De Heer HASSELAAR HADT EEn Lusthuis bij Weesp, Landskroon genaamd; derwaarts begaf hij zich tegen dien tijd, en ontving ’er, als zijnen Gast en Amptgenoot, den Heer ELEMAN. GANTSCH onverwagt veranderde op dit pas van besluit de Magistraat van Amsterdam, zendende den Heer HOP, HAAREN Pensionaris, na ’s Hage, om ’er de opschorting der aanbesteedinge te bewerken. De reden, wil men, deezer spoedige veranderinge, was, het verzoek van den Luitenant Admiraal WILLEM JOSEF, BAROn van Gent, aan eenen der Burgemeesteren, om tot Bevelhebber van het versterkte Naarden benoemd te worden. Dit hadt de Heeren wakker gemaakt, en ’t gevaar doen bemerken van 't bewind dier Stad te zien vallen aan eenen persoon, wiens Vader thans Gouverneur was van den Prinse VAN ORANJE, VAN WELken de Stad thans wijd en breed in denkbeelden verschilde. Veel was ’er te doen over de aanbesteeding.

De Gekommitteerde Raaden zonden, ten deezen tijde, den Heer HASSELAAR, MET DE Heeren ELEMAN EN PLESSER, NA AMSterdam, om de Regeering ter bewilliginge over te haalen. In een gehoor, welk zij in de Vroedschap hadden, voerden zij ten dien einde, verscheiden redenen aan, welke, naderhand, door Burgemeesteren, in een Vertoog aan de Vroedschap, wederleid wierden. Zo veel vermogten deeze bedenkingen bij den Raad, als mede eene bedreiging, dat, ingevalle de aanbesteeding voortgang hadt, men van Stadswegen daar tegen zou protesteeren, dat de Heer HASSELAAR EN DE Andere Heeren, onverrigter zaake, na ’s Hage wederkeerden, en aan de versterkinge van Naarden, in eenigen tijd, niet meer gedagt wierdt.

Den tijd der zittinge in de Vergaderinge van Gekommitteerde Raaden verloopen zijnde, nam de Heer HASSELAAR, VAN NIeuws, zijn gewoon verblijf te Amsterdam, en wierdt er, in den Jaare 1669, tot Hoofdschout der Stad aangesteld. Al voor lang hadt de Waterstaat dier Stad op middelen doen bedagt zijn, ter weeringe van verscheiden ongemakken aan welke men, bij mangel aan genoegzaam ververschinge, gestadig onderhevig was. In den Jaare 1670 wierdt, ten dien einde, het plan ontworpen van het leggen van twee Sluizen in den Binnen-Amstel, om door middel van dezelve het Y-water uit den Buiten-Amstel te houden, en, naa dat men het de Stad hadt rond geleid, wederom in het Y te brengen. De groote Amstelsluis, welke nóg heden de verwondering van opmerkende Inwooners en Vreemdelingen wekt, was de vrugt van dit overleg, en ‘t vernuft van den Heere HASSELAAR VOORNAAmlijk de werkmeester, waar aan de uitvinding en voltooijing diens kostbaaren gestigts moet worden toegeschreeven.

Zo wel als elders, was ook te Amsterdam, in den Jaare 1672, zeer ongerust de gemoedsgesteltenis van veele Burgers en Ingezeetenen. Men hadt de Franschen over de hand, en, gelijk zommigen meenden, zelf een aanval op de Stad te vreezen. Inzonderheid klom dit gerugt in ’t einde van de Maand Junij. Zo hoog liep deeze ongerustheid, dat in den nacht tusschen den acht- en negenentwintigsten dier Maand, eenige Burgers zich vervoegden ten Huize van den Heere HASSELAAR, DIE REEds te bedde lag, met het schrikwekkende gerugt, dat de Franschen, met eenige Vaartuigen, in het Ye tot aan het Blaauw-Hoofd, in het Westelijkste gedeelte der Stad, waren doorgedrongen, met oogmerk, gelijk men vermoedde, om de Stad bij verrassing in te neemen. De Heer HASSELAAR, ’T ZIJ om de Burgers gerust te stellen, of omdat hij eenig geloof sloeg aan de tijdinge, rijst hier op ten bedde uit, en begeeft zich, in ’t holste van den nacht, na de aangeweezene plaats, om te verneemen, wat ’er van de zaake ware. Aan ’t Blaauw Hoofd gekoomen, verneemt hij inderdaad eenige kleine Vaartuigen; maar die ze bemanden, waren geene Vijanden, maar Vrienden, Boeren naamelijk uit Zuid- en Noordholland, die te Deventer en elders Krijgsgevangen geweest, doch nu onlangs waren vrijgekogt.

De Heer HASSELAAR, WIJL HIj tog op den been was, krijgt thans den inval, eer hij na huis keerde, de Ronde te doen langs de Wallen en Poorten, om te verneemen, of elk zijnen pligt behoorlijk waarnam. Bijkans hadt bij zijn werk verrigt, en was reeds aan den laatsten Post genaderd, wanneer hij zijne zorgvuldigheid zeer duur betaalde. Hier, door den Burger, die op Schildwagt stondt, na ’t Woord gevraagd zijnde, hernam hij, eenigzins gramstoorig, of hij zijne order niet beter verstondt, en of hij zelve het Woord wel hadde? Hoewel hij Neen moest antwoorden, hieldt hij, evenwel, den Heer HASSELAAR, DIE ZIJnen weg meende te vervorderen, tegen, en, onder het aanhouden om het Woord te moeten weeten, hem den Tromp van zijnen Snaphaan voor den borst. Zeer euvel nam de Hoofdschout dit dringen en dreigen, en, na den Schildwagt getreeden zijnde, sloeg hij, met den Rotting, welken hij in zijne hand droeg, het Geweer nederwaarts. Doodelijk liep dit voor den Heere HASSELAAR AF. VERmids de Haan was overgehaald, ging het Geweer, door den stoot met den Rotting, los, en vloog daar uit een Kogel, welke den Heere Hoofdofficier dermaate in de dije kwetste, dat hij, naa bijkans een jaar zukkelens aan zijne wonde, op den elfden Junij des volgenden jaars, daar aan overleedt.

< >