Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

GRUIJTGELD

betekenis & definitie

Gruijt was een soort van Plantgewas, ’t welk men, in de plaats van gist, gebruikte, om het bier te doen gisten, volgens SPEELMAN, in Glossario, V. Grutum. Dit gevoelen word bijna eenpaarig bevestigd, in alle oude brieven, waar in van ’t Gruitgeld gesprooken word.

Bij HEDA, Historia Ultraj. pag. 95, werd het uitdrukkelijk genaamd: Negotium generale fermentata Cerevisiae, quod vulgo GRUTT nuncupatur en elders, bij MATTHAEUS, de Nob. Lib. IV, p. 910 en 911, van den 11 Maij van het Jaar 1338, Jus fermendandi. Tot nog meerder bevestiging, word in een brief van het Jaar 1064, bij MIRAEUS, Opera Diplom. Tom.I. pag. 63, de GRUIJTER beschreeven, als een persoon, die de Hof bereidde, waar mede men de bieren aan ’t rijzen hielp. Volgens de meeste Schrijvers, moest dit Gruijtgeld, door de Brouwers, betaald worden, voor het gebruik van ’t water. SLIGTENHORST beweert, dat dit geldalleen moest betaald worden van de dikke bieren, die gisten moesten; en dus niet van het dunne, of anders, scherp bier. De inkomsten daar van werden verhuurd of verpagt. De WASSENAREN, en de Heere VAN NAALDWYK, onder Rhijn-, Delf- en Schieland, hadden mede Gruijtgeld, waar van de eene helft een Graaflijkheidsdomein was. Delft verkreeg, eerst uit zekere Leeninge, de eene helft van FILIPS DE II; de andere helft kogt de Stad af van de Heeren VAN WASSENAAR. Na dat men de hoppe meer heeft beginnen te gebruiken, is het Gruijtgeld, of de belasting op de gist, merklijk gedaald, en genoegzaam geheel vernietigd.

Zie BOEY, Woordentolk; Oudheden van Utrecht, III Deel; Beschrijving van Delft, in folio, bl. 616, enz.

< >