Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

GRAAF, PIETER EN JACOB VAN DER

betekenis & definitie

zoonen van den Raadsheer VAN DER GRAAF, die, benevens ADOLF BERREBACH en KORNELIS DE BRUYN, overleg gemaakt hadden , om den Raadpensionaris DE WITT te vermoorden, en daar toe gelegenheid meenden gevonden te hebben, in den nagt van den eenentwintigden Junij van het Jaar 1672. De Raadpensionaris, die, tot omtrent middernagt, in de Vergaderplaats der Staaten van Holland had geschreeven, keerde thans naar huis, verzeld van zijnen knegt, die een brandenden stambouw droeg.

Bij het zogenaamde Groene Zootje gekoomen zijnde, werd de Heer DE WITT aangevallen van de gemelde persoonen, die het ligt hebbende uitgeslaagen, hem een houw in den hals gaven, vervolgens op den grond smeeten, en daar na nog eene Wonde, tusschen de schouders, en eene andere tusschen de ribben, toebragten. Ook was, door den val, zijn hoofd gekneusd. De moorders, meenende hun doel bereikt te hebben, namen de vlugt. ’t Leed, egter, niet lang, dat de booswigten ontdekt werden. JACOB VAN DER GRAAF werd alleen gevat, en terstond voor het Hof te regt geleid. „ Hij beleed, buiten pijn en banden, dat zij, met hun vieren, aan het huis van den Raadsheer, die naar Delft was, gegeeten hebbende, uitgaande, en ziende dat ’er nog ligt in de vergadering van Holland was, daar uit afleidden, dat de Raadpensionaris daar nog tegenwoordig zou zijn, dien zij uitmaakten (zo als reeds meer gedaan was) voor een schelm, voor een landverraader, en daar op beslooten, hem van kant te maaken. Dat DE BRUIN hem het eerst had aangetast, en dat hij gevangene hem met een mes tusschen de schouderen gesteeken had; voorts geen reden wetende waarom hij dat stuk had helpen uitvoeren , dan dat hij van God verlaaten was.” De jonge VAN DER GRAAF werd, op sterk aanhouden der Staaten van Holland, spoedig door ’t Hof gevonnisd, ’t welke hem verklaarde, begaan te hebben misdaad, van gekwetste Hoogheid, en veroordeelde, om onthalsd te worden, met verbeuring van zijne goederen. Het vonnis werd aan hem ten uitvoer gebragt, op den 29 van gemelde maand. Hij stierf als een waar Christen, indien men mag geloof slaan aan het gedrukt verhaal, kort daar na, onder den tijtel van Jacobs Worsteling, in het ligt gegeeven, De Vrienden van Oranje beschouwden den jongen VAN DER GRAAF als een Martelaar van Staat. Alle weldenkenden hadden wel gewenscht, dat de Raadpensionaris de edelmoedigheid bezeeten had, om pardon voor hem te bewerken.

Doch de Heer DE WITT, welke moeite daar toe ook werd aangewend, was daar toe niet te beweegen. Ondanks alle naspooring, heeft men de overige medepligtigen nooit kunnen ontdekken.



Hollandsche Mercurius
van 1672, bl. 88.

< >