Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 20-10-2022

GELEKINGEN (GELICONDARUM CASTRUM)

betekenis & definitie

MENCO, Abt van Wierum, maakt gewag van een Slot in Lenerdawinkel, alwaar, in den Jaare 1242, de Geliconiden de toevlugt genomen hadden. Deeze plaats is hedendaags onbekend. Men kan, egter, niet twijffelen, of zij lag in het Land van Drenthe: eensdeels, om de verbintenis, die de Geliconiden met de Drenthenaars hadden; anderdeels, om dat zij geleegen is geweest tuslchen Groningen en Eelde. Wie de Geliconiden waren, leert ons de Abt EMO, als hij zegt, dat het eenige oproerige Groninger Burgers waren, die, in het Jaar 1226, eene verbintenis gemaakt hebben met de Drenthenaars, te saamgespannen zijnde tegen OTTO, den tweeden Bisschop van Utrecht , en tegen EGBERT DEN JONGEN, Stadhouder van Groningen. Het Perkamentenboek van Utrecht noemt ze GELEKINGEN, en zegt dat het geweest zijn rijke en magtige Burgers van Groningen, die een zwaar geschil gehad hebben met den Stadvoogd ECBERT, en de Groenebergers, ’t welk kort daar na in een oorlog veranderd is, waar in men zelfs binnen de vesten gevogten heeft, terwijl Bisschop OTTO te vergeefs arbeidde, om den vrede te maaken; en eindelijk na dat hij verdaan had, dat de Gelekingers door die van Koeverden en de Drenthenaars werden geholpen, zig openlijk bij de Groenenbergers voegde. Hier uit is ontdaan een zwaare oorlog, die voor den Bisschop zelfs nadeelig en verderflijk, en naauwlijks ten einde te brengen was (dewijl beide partijen, door de nabuuren versterkt, daaglijks magtiger wierden) voor dat ’er een verdeeltheid tusschen de Schieringers en Vetkoopers ontstond. In de eerde vijftien jaaren van deezen twist leed Groningen de grootde ramp, wijl de Stad tweemaal geplonderd en verbrand weid. Doch na het Jaar 1251 keerde de kans, en was bet overige van den oorlog in haar voordeel.

Dus meld het U. EMMIUS, welke ook de Gelekingen tot het hoofd van de partijschap maakt, alhoewel men, in den geheelen oorlog, niemands eigen naam gevoegd vind bij dien van het Geslagt; ja, dat ’er zelfs in de Jaarboeken geen gewag gemaakt word van iemand der Gelekingen. En, egter, is het onbetwistbaar, dat het Geslagt van dien naam bestond, en zelfs een Huis of Slot in de Stad gehad heeft, gelijk de meeste grooten, welker Huizen men toen Steenhuizen noemde, waar van de naaste straaten haaren naam ontleenden. Hier komt nog bij, dat SUFRIDUS GELEKINGA, hoewel hij was uit Hunsingo, ondertekend heeft een brief, waar in het Regtsgebied van Selwerd, in het Jaar 1283, aan de Groenenburgers word toegestaan. Ook doet EMO ons vermoeden, dat het Gelekingen waren, die men in de Registers ziet, en om den anderen, nu eens den voornaam van WIGBOLD, dan dien van EVERHARD gehad hebben, hoe wel de Geslagtnaam verzweegen word. Hij verhaalt, naamlijk dat die van Hunsingo, die van de Groenenbersche partij waren, in het Jaar 1232, Wibaldeswerf hebben in brand geslooken, zonder iets verder te onderneemen, dewijl het hem genoeg scheen, het geleden ongelijk gewroken te hebben, aan het hooft der vijanden, met zijn Slot te verbranden. En MENCO verhaalt, op het Jaar 1241, dat WIGBOLD WIGGERSZOON, op Gelekingenberg, van de Gronenbergers dood geslaagen is.

< >